het centrale 'altaarstuk' in Mengele-Totentanz | Jean Tinguely (1987) |
Het is natuurlijk een dilemma. Gammele houtje-touwtje-schroefje-boutje-kunst van ooit die door de jaren zó veel waard is geworden dat er alleen nog met de allergrootste voorzichtigheid mee kan worden omgegaan. De kinetische sculpturen van Jean Tinguely (1925-1991) zijn gemaakt om te hotsen en klotsen, draaien en dreunen, ronken en ratelen. Gisteravond opende Machinespektakel, een groots Tinguely-retrospectief in het Stedelijk Museum met, naast een schat aan foto’s, films en tekeningen, enkele tientallen van die ‘machines’. Vanwege de fragiliteit (en de strenge voorwaarden die conservatoren, verzekeraars en bruikgevers er ongetwijfeld aan verbinden) bewegen de machines slechts af en toe – en dan nog maar heel kort. Zes, acht of tien minuten wachten op tien, hooguit twintig seconden beweging is zo’n beetje de standaard. Het contrast met de filmpjes, waarop de meester – peuk in het hoofd, fles wijn in de hand – ongegeneerd zijn machines wild knarsend en schuddend door hobbelige straatjes dirigeert of zelfs in een woestijn laat exploderen(!) is dan ook groot. Dat gezegd hebbende, het wachten wordt elke keer beloond als zo’n ding zich in beweging zet: wat een feest! Parodie óp, hommage áán, en waarschuwing vóór de geïndustrialiseerde wereld, en in al zijn analoge glorie een zegen in deze gedigitaliseerde tijden. Tinguely was een typische exponent van de jaren ‘60 waarin alles anders moest en kón – zelfs zijn duisterste werken getuigen van een onverwoestbaar optimisme en joie de vivre. Zo ook hét hoogtepunt van de expositie: Mengele-Totentanz (1987), een ensemble grimmige, schimmig aangelichte machines die zijn opgebouwd uit de restanten van een afgefikte boerderij: verkoolde balken, dierenschedels en verwrongen resten van landbouwmachines van (je verzint het niet) het merk Mengele. Een spookhuis waarin levenslust en horror een danse macabre aangaan om blij van te worden. Om de zes minuten, dus even geduld hebben...